Hortense de Beauharnais (1783-1837), echtgenote van de Hollandse koning Lodewijk Napoleon, is volgens Thera Coppens (1947) langdurig miskend. Dat was voor haar de belangrijkste reden om een boek over de vergeten koningin van Holland te schrijven. ‘Dat kun je toch niet overslaan?’ Door Wim Wirtz
Op de vloer, vlak voor een van de uitpuilende boekenkasten in haar werkkamer, ligt een lange rij boeken met papiertjes tussen de bladzijden. Thera Coppens wijst ernaar met een machteloos gebaar. ‘Dit is een deel van wat ik voor mijn boek heb gebruikt. Ik weet gewoon niet meer waar ik het allemaal laten moet.’ Op haar computerscherm tussen ferme stapels paperassen prijkt het verstilde portret van een charmante Hortense, de hoofdpersoon van haar nieuwe boek.
Hortense de Beauharnais (1783-1837) was de dochter van Joséphine, gemalin van keizer Napoleon Bonaparte en weduwe van de geguillotineerde Alexandre de Beauharnais. Stiefvader Napoleon huwelijkte Hortense uit aan zijn broer Lodewijk Napoleon, die van 1806 tot 1810 als een verlicht en betrokken vorst (‘Lodewijk de Goede’) over Nederland regeerde.
Het was een slecht huwelijk. Lodewijk (‘Lamme Loetje’, vanwege een trekkend been) toonde zich een jaloers en argwanend echtgenoot, die zijn Hortense zoveel mogelijk probeerde weg te houden van andere mannen en van een dreigende volkse populariteit, en die haar naam liet bevuilen omdat hij bang was in haar schaduw ten onder te gaan. Zo kreeg Hortense het imago van een lichtzinnige vorstin die absoluut niet geïnteresseerd was in het wel en wee van Holland en de Hollanders, maar die het liefst in Frankrijk verbleef om pret te maken met haar adellijke vrienden. Thera Coppens laat een spotprent zien uit 1810. ‘Kijk, hier heeft iemand haar getekend als hoer, met een krolse kat op de grond, en hier de kop van Napoleon die naar haar blote billen staat te kijken, terwijl ze een boek van markies De Sade in haar handen houdt. Dat was het beeld: ze pleegt overspel, en ze heeft het niet leuk in Holland.’
Het was een miskenning van Hortense, die volgens de schrijfster tot op de dag van vandaag heeft voortgeduurd. Voor Thera Coppens was dat de belangrijkste reden om een boek over haar te schrijven, Hortense – De vergeten koningin van Holland, dat vandaag verschijnt. ‘Er zijn enorm foute opvattingen over haar, en er is in Nederland ook een enorme lacune in de geschiedschrijving over haar tijd. Als je bijvoorbeeld in Het Loo komt, dat toch een uitstekend museum is, dan zie je de geschiedenis tot 1795, de vlucht van stadhouder Willem V naar Engeland. En een meter daarna, verdorie, hangt Willem I, die in 1813 koning wordt. Maar daartussenin: niks – terwijl dat een ontzettend belangrijk tijdperk was, met nota bene de broer van Napoleon aan het bewind en Napoleon zelf die hier op bezoek is geweest. Dat kun je toch niet overslaan? Over Lodewijk Napoleon zijn wel gedenkschriften verschenen en boeken geschreven. Maar over Hortense was er niks. En ik heb echt alle bibliotheken afgezocht.’
In haar boek weeft Coppens de draden van de Franse en Hollandse 19de-eeuwse geschiedenis aaneen tot een meeslepend verhaal over de mensen die er in die tijd toe deden. Binnen de grote politieke en militaire lijnen van de napoleontische tijd schetst zij hun gedrag, hun relaties, karakters, stemmingen en hun belevenissen, alsof ze er zelf bij is geweest. Je ziet de gemoedstoestand van Napoleon plotseling omslaan van een ontspannen pose in een aanval van ontembare woede. Je ziet z’n affectie voor Hortense. Z’n boosaardige trekken of betraande gezicht. Je voelt z’n charisma. Je ziet een verlegen Lodewijk Napoleon staan stuntelen. Een verdrietige, gekrenkte Joséphine. Je voelt het optrekkende vocht van het Paleis op de Dam.
Hortense de Beauharnais komt in het boek naar voren als een aantrekkelijke, intelligente, sterke, kunstzinnige vrouw die aanvankelijk, diep ongelukkig, lijkt te berusten in haar door Napoleon en haar echtgenoot opgelegde beperkingen, maar die later een sturende invloed krijgt. In haar Hollandse tijd wordt ze van verschillende kanten, vooral door Napoleons zuster Caroline (Coppens: ‘Een superloeder’) en de minister van Buitenlandse Zaken Talleyrand, (‘een briljante schoft’), kwaadaardig en vals bejegend, maar ze blijft het meisje dat aardig gevonden wil worden en er steeds voor anderen wil zijn. Uit haar huwelijk met Lodewijk Napoleon komen drie kinderen voort, van wie er één jong overlijdt en een ander keizer Napoleon III zal worden. Na twaalf jaar laat ze zich van Lodewijk scheiden en kiest ze voor haar minnaar, Charles de Fahaut (bastaardkind van Talleyrand), met wie ze al een tijdje een buitenechtelijk kind heeft. Via allerlei buitenlandse omwegen gaat ze in ballingschap in het Zwitserse Slot Arenenberg aan de Bodensee, waar ze, 54 jaar oud, sterft.
Coppens heeft een indrukwekkende reeks boeken geschreven over machtige figuren uit de 16de eeuw, onder wie Willem van Zwijger, Maurits en Frederik Hendrik. Haar kennismaking met de Renaissance was ‘liefde op het eerste gezicht’, maar toen ze zich in de 19de eeuw begon te verdiepen merkte ze algauw dat er tussen die eeuw en haar favoriete tijdperk grote overeenkomsten bestonden: eenzelfde soort vrijheidsdrang – na de Verlichting – als na die benauwende Middeleeuwen.
Voor haar onderzoek naar Hortense maakte ze een lange mars door archieven, brieven, memoires en boeken in binnen- en buitenland. Ze bezocht Malmaison in Parijs, waar Hortenses moeder leefde, en Slot Arenenberg, het ballingsoord van Hortense. Daar kreeg ze toegang tot een klein archief, waarvan de conservator haar toevertrouwde: ‘Da gibt es noch ein Schachtel Briefe’ – en die zou haar zeker interesseren. De doos bleek te hebben toebehoord aan een kamerheer van Hortense, ‘en daar zaten aandoenlijke briefjes in van haar kinderen, en oude paspoorten en zo. Wat ik allemaal in m’n handen heb gehad, dat is fantastisch! Die briefjes van haar, echte briefjes!’
Haar grootste ontdekking in dat kleine Zwitserse archief was een gedicht van Lord Byron. ‘Het bleek dus dat die twee elkaar daar in dat slot hadden ontmoet. Byron was gefascineerd door die verbannen koningin. Zoals ook Hector Berlioz door haar gefascineerd was en over haar schreef. En Alexandre Dumas. Allemaal wilden ze weten wat er van zo’n vrouw was overgebleven na alle rampen die haar hadden getroffen.
‘Je moet natuurlijk kijken naar de tijd waarin het zich afspeelde. Het was de tijd van de romantiek, van de geëxalteerde gevoelens waaraan je je mocht overgeven. Er was geen rem, men wilde ook geen rem. Er was een sterk romantisch verlangen, en het was datzelfde romantische verlangen dat dichters en andere kunstenaars naar Slot Arenenberg bracht om Hortense te ontmoeten.’
In het boek is de geschiedenis van Hortense een geschiedenis die louter door mensen wordt gedragen. Soms lijkt het een ooggetuigeverslag van een auteur die alles van zeer nabij heeft waargenomen. Zijn het feiten of is het ook fantasie? Coppens: ‘Wat het karakter van Napoleon betreft heb ik alles van Frédéric Masson. Die heeft aan het eind van de 19de eeuw een boek over hem geschreven en tot in detail van ooggetuigen gehoord hoe die man was. Dus dat is niet verzonnen. Als ik dingen gefantaseerd heb, is het niet echt fantasie. Ik bedoel: als ik iemand een klap op zijn kop geef, zegt ie au. Zo’n reactie is zo vanzelfsprekend, dat je dat gerust kunt opschrijven zonder erbij te zijn geweest.
‘Het is vaak zo dat je op een andere manier, met een andere invalshoek, toegang wilt hebben tot een fase in de geschiedenis die alom bekend is. Ik zat bijvoorbeeld ontzettend aan te kijken tegen de kroning van Napoleon tot keizer. Ik had er gewoon geen zin in, want ik dacht: dat is al honderd keer beschreven. En dan loop ik door het archief van Rutger Jan Schimmelpenninck, de door Napoleon bewonderde Hollandse raadspensionaris, en dan kom ik die briefjes van hem tegen aan zijn vrouw waarin ie heel Hollands schrijft: ik doe morgen bij de kroning maar twee paar sokken aan, want het wordt koud in die kerk. En dan denk ik: goddank, dat heeft niemand, alleen ik, dus daar ga ik het in mijn boek over hebben.
‘Ik denk dat ik heel voorzichtig ben met fantaseren. Een voorbeeld is de situatie dat Hortense zeer tegen haar zin in het Paleis op de Dam woont en dat ze op een nacht een kanonschot hoort (dat later een klappend raam blijkt te zijn). Dan zegt ze: als het de Engelsen zijn, ben ik blij, want dan krijg ik een andere gevangenis, dan kom ik in de Tower, dat is beter dan hier. Ik vond dat te weinig, hoewel het wel veel zegt over de angst waarin ze leefde, met die beklemmende stilte van haar man om zich heen, de putlucht van dat paleis die ze alsmaar rook, er was geen tuin, en ze zat natuurlijk nog met haar kindje dat drie jaar eerder gestorven was. Toen wist ik dat ze aan die gothische horrorroman van Anne Radcliffe dacht, The Mysteries of Udolpho, in die tijd veelgelezen, over een deugdzaam meisje, Emily, met een creep van een man die haar in zijn kasteel heeft opgesloten, waar ze wordt bedreigd. Ik dacht: verdorie, ze heeft zich helemaal met dat verhaal geïdentificeerd! Of dat zo is, weet ik niet zeker, maar ik denk het wel, want het sluit perfect aan. Dus ik heb dat zo gebruikt.
‘Ik kan natuurlijk ook schrijven – en dat zou ik hebben gedaan als het een proefschrift was geweest: Hortense was toen en toen in het Paleis op de Dam, dit citaat komt uit haar memoires, de locatie waar ze zich bevond is in dat jaar gebouwd. Maar word je daar als lezer in meegesleurd? En voel je dan iets van de historie? Nee. Ik ga ervan uit: geschiedenis is een gemeenschappelijk erfgoed van mensen, het is uitsluitend de ervaring van mensen, dus het ís van alle mensen. En daar werk ik mee. Daar weef ik mijn verhalen mee in elkaar.’